Werkblad ‘Samenleving en moraal’

Wat is het verschil tussen de persoonlijke moraal en de gemeenschappelijke moraal?

 

Naam leerling:

Klas:

 

Lees de inleiding van de tekst ‘Samenleving en moraal’. Beantwoord als eerste eens de volgende vraag:

1.    Naar welke bron van principes uit paragraaf 15-2 wordt in deze inleidende tekst verwezen waar het gaat om ‘Jong geleerd oud gedaan’ en beargumenteer je antwoord?

 

2.    Wat is de definitie van het begrip moraal?

 

Lees de paragraaf ‘Persoonlijke moraal’ en beantwoord daarna de volgende vragen:

3.    Uit welke twee onderdelen bestaat de persoonlijke moraal?

 

4.    Wat is het verschil tussen de individuele moraal en de groepsmoraal?

   

5.    Wat zijn de twee kenmerken van de persoonlijke moraal?

 

6.    In de tekst worden deze twee kenmerken aan de hand van een aantal voorbeelden verduidelijkt. Bedenk nu een eigen voorbeeld (dat dus niet in de tekst voorkomt) en leg uit hoe de twee kenmerken van vraag 5 in jouw voorbeeld van toepassing zijn.

     

Lees nu de paragraaf ‘Gemeenschappelijke moraal’ en beantwoord daarna de volgende vragen:

7.    Wat is de definitie van de gemeenschappelijke moraal?

 

8.    Wat is het doel van de gemeenschappelijke moraal?

   

9.    Wat is het belangrijkste onderdeel van de gemeenschappelijke moraal?

   

10. Wie maakt onze gemeenschappelijke moraal?

 

Lees nu de paragraaf ‘Botsende normen’ en beantwoord daarna de volgende vragen:

11. Geef een voorbeeld van een norm uit jouw individuele moraal die botst met de gemeenschappelijke moraal.

   

12. Noem een groep die een hele duidelijke eigen moraal heeft. Geef een voorbeeld van een norm van deze groep die duidelijk botst met de gemeenschappelijke moraal. Op welke waarde is die norm gebaseerd? Hoe zie je die botsing?

     

13. Groepen botsen niet alleen met de samenleving als het gaat ook normen, ook groepen onderling botsen als het gaat om hun waarden en normen. Bedenk eens twee groepen in je eigen omgeving die met elkaar botsen en welke waarden en normen zijn het dan die botsen.

 

14. Je bent zelf ook onderdeel of lid van één of meerdere groepen. Benoem één van die groepen en benoem een groep met wie jullie als groep geregeld botsen. Welke waarden en normen zijn het dan waarop het botst?