Hoofdstuk 1: Inleiding Antropologische filosofie

Filosofische antropologie: vanuit je verstand de mens proberen te doorgronden.
Psychologie: Het innerlijke leven: kennen, voelen, streven en het gedrag van de mens.
Biologie: leer over levende wezens, levensvormen en levensverschijnselen.
Medische wetenschap: over ziektes en afwijkingen die invloed hebben op het menselijke functioneren, zowel lichamelijk als psychisch, met als doel: gezondheid of het verzachten van symptomen of het voorkomen van ziekte e.d.
Psychiatrische wetenschap: is letterlijk: geneeskunde van de ziel; het gaat om preventie [voorkomen], onderzoek, diagnostiek en behandeling [therapie] met als doel: verlichting van lijden en zo mogelijk vergroten van het welbevinden.
Sociologie: over het menselijke gedrag en ruimer over de sociale, politieke, religieuze en economische aspecten van de samenleving, met als doel vooral de inrichting, de veranderingen en de sociologische problemen in kaart te brengen. Voorbeeld van dit laatste punt de zogenaamde multiculturele samenleving.
Artificiële intelligentie: onderscheiden van wezenlijke inhouden van [veel] verstand; artefact is letterlijk: kunstmatig gemaakt.
Ontrafelen. Uit elkaar halen van in dit geval intelligentie.
Geesteswetenschappen: de geestesproducten van de mens: talen; geschiedenis; filosofie; muziek; cultuur; kunst en theologie.
Geschiedenis: feiten en gebeurtenissen uit de wereldgeschiedenis.
Literatuur: het geheel van teksten waarvan geoordeeld wordt dat ze wereldwijd waarde hebben.
Theologie: godsleer of godgeleerdheid; hoe mensen en [heilige] geschriften over God en goeden schrijven en spreken.
Objectiviteit: op feiten gericht; zonder persoonlijke invulling.
Sciëntisme: natuurwetenschap is de basis van alle uitleg over de wereld en het menselijke leven.
Polemiek: discussie, debat.
Medium: overdragen van kennis door bemiddeling, communicatie.
Metafoor: beeldspraak gebaseerd op vergelijking, waarbij een woord in een niet letterlijke betekenis wordt gebruikt.
Tabula rasa: onbeschreven blad, er is geen sprake van aangeboren kennis.
Enkelvoudige metafoor: één betekenis
Meervoudige metafoor: verschillende betekenissen
Intuïtie: vorm van direct weten zonder dat men dit beredeneerd heeft.
Determinatie: identificeren; vastleggen
Religie: één van de vele vormen van zingeving; het zoeken naar betekenisvolle verbindingen, verstaan, waarbij meestal een hogere macht, opperwezen of god centraal staat.

Gezag is niet verdwenen, maar krijgt een andere invulling. Een docent heeft gezag als hij integer is, veel van zijn vak weet en belangstelling toont voor de leerling. Streng optreden is niet nodig.
Dat blijkt uit honderden enquetes die het Hoornbeeck College In Amersfoort heeft gehouden onder haar leerlingen en docenten.
Gezag op school was altijd verbonden met gehoorzaamheid, maar dat is verleden tijd, aldus lector Dr. W. Fieret. Als een docent orde had, had hij gezag. Zo iemand stond in hoog aanzien. Uit de gesprekken met jongeren blijkt dat ze gezag belangrijk vinden. Ze leggen wel andere accenten. Gezag is niet hetzelfde als orde houden.

Uit: Reformatorisch Dagblad 13 maart 2013