1. Er zijn drie soorten vragen in levensbeschouwelijke toetsen:
a. Vragen naar feitenkennis waar je verder niets mee hoeft te doen zoals definities, jaartallen, namen enzovoort.
b. Vragen naar feitenkennis waar je wel iets mee moet doen zoals vragen waarbij je een vergelijking moet maken; een verband moet uitleggen of casusvragen.
c. Vragen naar feitenkennis waarmee je een beargumenteerde mening moet geven.
2. Tweeslag:
a. Vragen naar feitenkennis waar je niets mee hoeft te doen zoals definities van vriendschap; de drie kenmerken van familie; strategische vrienschap bij Aristoteles.
b. Beantwoorden door:
- De vraag te herhalen
- De feitenkennis zoals een definitie op te schrijven
3. Drieslag:
a. Vragen naar feitenkennis waar je wel iets mee moet doen zoals een vergelijking maken; een verband leggen of een casus interpreteren.
b. Beantwoorden door:
- De vraag te herhalen
- Relevante waarneming
- Conclusie door waarneming te verbinden aan feitenkennis.
4. Werkblad oefenen met drieslag deel I
a. Wat is de definitie van vriendschap en van een relatie?
b. Waarom is een vriendschap een relatie?
c. Lees de onderstaande casus en werk daarna twee vragen uit:
‘ Dit zijn de voortekenen van een langdurige relatie , jullie geven elkaar het voor deel van de twijfel: Geloof dat hij als hij te laat komt op een afspraak die voor jou belangrijk is of een ongevoelige opmerking maakt, hij dat niet doet om je opzettelijk te kwetsen. In plaats van de schuld op hem te schuiven, vertel je hoe jij je erbij voelt en kijken of er een manier is om het in de toekomst anders aan te pakken. Of je erbij neerleggen dat hij nou eenmaal altijd te laat komt.’
1. Wat zijn de vier aspecten van duurzaamheid binnen een vaste liefdesrelatie?
2. Welke van de vier aspecten zoals beantwoord bij vraag 1 herken je in de casus en leg uit waarom het in de casus over dit aspect gaat? Citeer daarbij ook de zin of zinsdeel dat relevant is voor jouw conclusie.