De kern van
het Hindoeïsme.
Voor alle
hindoes geldt het geloof dat de schepping en het heelal zijn ontstaan uit iets
wat jij je het beste kunt voorstellen als een goddelijke poel of bron: Brahman
(= de godheid). Uit Brahman is alles ontstaan; mensen, dieren, planten en
dingen. Alles heeft Brahman als oorsprong en alles draagt dus een stukje
goddelijkheid in zich.
Dat stukje godheid, wat je het beste kunt vergelijken met
de ziel, noemen we Atman.
Hindoes
geloven in reïncarnatie.
Dit houdt in dat een hindoe gelooft dat het stukje goddelijkheid dat elk wezen
in zich draagt, de Atman, opnieuw geboren wordt. Je moet het als volgt voor je
zien: Piet komt te overlijden. Het lichaam van Piet is er dan niet meer. Alles
wat voor de mensen om hem heen Piet tot Piet maakte, is niet meer. De Atman, of
de ziel van Piet, start echter opnieuw, in een nieuw wezen.
Piets familie en vrienden zullen dit nieuwe wezen alleen niet herkennen als
Piet; want de mens Piet is er niet meer. Je lichaam sterft dus, maar je Atman
niet. De Atman wordt opnieuw geboren, in een nieuw wezen.
Voor een hindoe heeft het leven dus geen begin- en
eindpunt, maar het leven is een cirkel, een kringloop. Deze kringloop wordt samsara
genoemd. Je hebt geen keuze óf je opnieuw geboren wordt of niet. Deze samsara herhaalt zich namelijk totdat je Atman niet
meer gehecht is aan het leven op aarde. De Atman keert dan terug naar Brahman.
Dit wordt moksha, verlossing, genoemd.
Om deze verlossing (en dus het goddelijke) te bereiken,
moet je zorgen dat je goed leeft. Hindoes geloven dat elke handeling een gevolg
heeft. Wanneer je een fiets steelt, maak je iemand anders verdrietig of boos.
Dit is een slechte daad. Wanneer je een arm iemand een brood geeft, is diegene
blij en dankbaar. Dit is een goede daad. In welk lichaam of wezen je ziel
verder leeft in een volgend leven, hangt af van hoe je geleefd hebt. De balans
moet zo zijn dat je meer goede dan slechte dingen hebt gedaan. Deze keten van
handelingen en gevolgen noemen we karma. Zijn je
handelingen vaker goed dan slecht, dan heb je goede of positieve karma. Zijn je
handelingen vaker slecht, dan heb je een overschot aan negatieve karma. Bij een
overschot aan positieve karma, reïncarneert je ziel in een hoger wezen,
waardoor je eerder het moksha kunt bereiken. Er is binnen het hindoeïsme dus
geen God die je straft voor je daden; je bent zelf verantwoordelijk voor een
positieve karma.
Een
andere term die belangrijk is om te onthouden is dharma. Dharma betekent iets als ‘dat wat vaststaat’.
Hindoes geloven dat er in alles wat er is, een bepaalde regelmaat, een
evenwicht, een wetmatigheid zit. Zo wisselen de seizoenen elkaar altijd af,
komt de zon elke dag op en gaat weer onder. Ook bij mensen valt zo’n regelmaat
aan te wijzen: de docent geeft les, een scholier gaat naar school, een bakker
bakt en ouders zorgen voor hun kinderen. Je voldoet van nature aan je dharma. Het is je
levensvervulling. Deze dharma moet je volgens de hindoes respecteren en je mag
je er niet tegen verzetten; het is nu eenmaal zo. Je mag er wel over nadenken
en het onderzoeken. Om een goede karma te krijgen, moet je je dharma
respecteren.
OPDRACHTEN:
2a.
Leg uit wat Brahman is.
b. Leg uit wat atman is.
c. Leg uit wat
braham=atman is.
3. Wat
hebben de begrippen ‘samsara’ en ‘moksha’ met elkaar te maken. Leg uit in
minimaal twee zinnen.
4.
Dharma betekent ‘dat wat vaststaat’. Wat
is de dharma van deze wezens?
(bijvoorbeeld: het is de dharma van de koning om rechtvaardig
te regeren)
a.
De dharma van de leraar is om ……………………………………
b.
De dharma van de arts is om ………………………………………
c.
De dharma van de boer is om ………………………………………
d.
De dharma van de leerling is om ………………………………….
5.
Lees de volgende zinnen. Zijn ze positief of negatief voor je karma? Schrijf
een + of -.
+/- |
||
1 |
Afkijken bij een proefwerk. |
|
2 |
Geld geven aan een goed doel. |
|
3 |
Je ouders helpen met het huishouden. |
|
4 |
Teveel aan wisselgeld niet teruggeven. |
|
5 |
Niet aan je dharma voldoen. |
|
6 |
Een dier in nood helpen. |
|
7 |
Iets terugverwachten als je een vriend geholpen hebt. |
|
8 |
Een ruzie niet uitpraten. |
|
9 |
Favoriete snoep meenemen voor je broertje/zusje. |
|
10 |
Straatafval opruimen. |