• Ideologie: samenhangend geheel van ideeen over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving.
  • Politieke stroming: de aanhangers van een (politieke) ideologie.
  • In de meeste ideologieën komt aan bod:
    • waarden en normen (bijvoorbeeld vrijheid, het dragen van hoofddoekjes)
    • de ideale sociaaleconomische verhoudingen. Bijvoorbeeld: Wat is een rechtvaardige inkomensverdeling?
    • De machtsverdeling in de samenleving.
      * De begrippen progressief en conservatief hebben te maken met je waarden en normen: wat zijn je opvattingen over een aantal ethische kwesties zoals abortus en het homohuwelijk.
  • Progressief: vooruitstrevend, dingen willen veranderen. Bijvoorbeeld duurzame energie. Toekomst.
  • Conservatief: behoudend, de dingen laten zoals ze nu zijn. Bv Nederland/moet geen politie macht overdragen aan de Europese Unie. NU.
  • Reactionair: terugwillen naar de waarden en normen van vroeger. Zoals prostitutie strafbaar stellen.
  • Wat progressief en conservatief is hangt af van het land en de tijd waarin je leeft. Voorbeeld: als je vroeger streefde naar goede uitkeringen voor werklozen was je progressief. De toenmalige progressieve partijen willen de goede uitkeringen nu behouden (is conservatief).
  • De begrippen links en rechts hebben te maken met de rol van de overheid in de economie. Links: grote rol van de overheid in de economie (geldkwesties). Rechts: kleine rol van de overheid in economie.
  • Tot voor kort gingen veel mensen in het politieke midden zitten. Maar de laatste jaren zien we dat veel mensen juist op de uitersten komen te zitten. Deze zogenaamde populistische partijen zijn SP (uiterst links , en PVV uiterst rechts (terwijl ze ook enkele linkse standpunten hebben).
  • Liberalisme. Ontstaan eind 18e eeuw: na Franse Revolutie. Opstand tegen de absolute macht van de Koning. Rijke burgers (kooplieden en fabriekseigenaren wilden niet meer beperkt worden door de koning. Ideaal was persoonlijke en economische vrijheid: de staat moest zich niet bemoeien met de economie. Kregen in de 19E eeuw steeds meer macht. In het begin progressief (tegen kinderarbeid, voor vrouwen kiesrecht) Later conservatiever.
  • Liberalen nu: voor persoonlijke vrijheid en kleine rol van de overheid-vrijemarkteconomie. Overheid moet zich beperken tot kerntaken: politie, defensie, onderwijs, klassieke grondrechten. Liberalen zijn voor lage belastingen, lage uitkeringen en eigen verantwoordelijkheid van de mensen. Volkspartij voor Vrijheid en Democratie [VVD]. De PVV is een liberale partij met reactionaire en linkse trekjes.
  • Socialisme: 19e eeuw ontstaan als reactie op de slechte arbeidsomstandigheden van de arbeiders in de fabrieken: lage lonen lange werkdagen en geen sociale zekerheid. Volgens de socialisten was dit een gevolg van de vrije markteconomie waar de kapitalisten met elkaar concurreerden door de arbeiders uit te buiten. Doel was een einde te maken aan deze armoede en ongelijkheid.
  • Communisten of marxisten wilden de arbeiders door een revolutie aan de macht laten komen.
  • Sociaaldemocraten: willen via verkiezingen voor het parlement zorgen voor goede sociale wetgeving.
  • Sociaaldemocraten nu: niet meer tegen vrijemarkteconomie, maar vindt wel dat de overheid de zwakkeren moet beschermen. Streven een verzorgingsstaat na om zo de sociale grondrechten (werk, gezondheid, huisvesting, onderwijs) wettelijk te regelen.
  • Confessionalisme: baseren hun politieke opvattingen op hun (christelijke) geloofsovertuiging (= confessie - eind 19e eeuw opgericht).
  • Kernwaarden van de christendemocraten zijn:
  • Rentmeesterschap: de mens heeft de opdracht goed voor de aarde (is schepping van God) te zorgen.
  • Naastenliefde = wat links solidariteit noemt.
  • Gespreide verantwoordelijkheid voor burgers en overheid.
  • Zoveel mogelijk overlaten aan het maatschappelijk middenveld [burgers) en slechts een aanvullende rol voor de overheid (onderwijs, orde en handhaving).