Hoofdstuk 6 Jodendom, Christendom, Islam

Een samenvatting.

 

1.      Paragraaf 1: Inleiding [blz. 73/74] :

Wereldbevolking: 7,2 miljard mensen. Daarvan gelooft 85% in God. Verder is 2,4 miljard christen.

2.      Monotheïsme:  het geloof in één God. Mono is één. Theïsme is God [dat komt van het Griekse woord theos].

3.      Kenmerken van Jahweh [JHWH}

Er is maar één God: Jahweh [JHWH – Joden spreken de naam van God niet uit, dat vinden ze oneerbiedig].

Jahweh is de god van de joodse nomaden. God reisde met hen mee naar het nieuwe beloofde land Israel.

Jahweh sluit een verbond met deze joodse nomaden en daarna met de rest van de wereld. God wil de wereld helpen.

4.      Het verbond werd gesloten door God met de aartsvader Abraham. Zo zijn de Joden dus de uitgekozenen. Daarna volgt de rest van de wereld.

5.      Abrahamitische godsdiensten:

Joden: Abraham is de aartsvader/stamvader

Christenen: Abraham is de eerste profeet van God en aartsvader van Jezus.

Moslims: Abraham is profeet van Allah en voorvader van Mohammed.

6.      Paragraaf 2.1 : Jodendom , een geschiedenis:

-          Nomadenstammen onder leiding van Abraham [2000 voor Christus]

-          Het verbond tussen God [Jahweh] en Abraham en de joden.

-          De bevrijding uit de slavernij in Egypte door Mozes [Exodus/Uittocht- 1300 voor Christus]. Het joodse feest heet Pesach.

-          Dan volgt de vaste woonplaats in Israel met tempel, richters en daarna koningen.

-          Vervolgens komt er een ballingschap naar Babylon. Dan eerste verwoesting van de tempel.

-          Terug in Israel en na de bezetting door de Romeinen, de opstand tegen hen met als gevolg de verwoesting van Jeruzalem en de 2e tempel. Dan volgt de verstrooiing over de wereld Diaspora genoemd.

-          Holocaust is de grote vernietiging van de joden in Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dit begon al vanaf 1933 tot 1945.

-          Oprichting van de Joodse staat in 1948.

 

7.       Leerdoelen:

-          De leerlingen kunnen aangeven wat met nomadenstammen wordt bedoeld

-          De leerlingen kunnen uitleggen wat wordt bedoeld met Het Verbond en de inhoud in eigen worden kunnen beschrijven

-          De leerlingen kunnen in grote lijnen de joodse geschiedenis beschrijven

 

8.      Paragraaf 2.2 : Toekomstverwachting Jodendom: de joden wachten op de komst van de Messias die het Rijk Gods op aarde zal realiseren. Dat is een volmaakte samenleving op aarde.

9.      Joodse geschriften: de eerste vijf boeken van de Tenach noemen we ook wel Thora [wet: 613 geboden]. De Tenach staat ook in de christelijke Bijbel als Oude Testament of Eerste Testament. Daarnaast is er de Talmoed met de uitleg van de Tenach door voornamelijk joodse rabbijnen.

10.  Paragraaf 2.3 : Joodse feesten:

-          Pesach: Joodse paasfeest met de herdenking van de bevrijding/uittocht uit de slavernij in Egypte van het Joodse volk.

-          Bij dit feest worden er matzes gegeten. Dit is ongerezen brood.

11.  Sabbat: dit is de Joodse rustdag van vrijdagavond zonsondergang tot zaterdagavond zonsondergang. Het is een rustdag zonder arbeid en recreatie. Zoals in het scheppingsverhaal: God rustte op de 7 e dag.

12.  Rituelen zijn: een gebruik dat volgens een vast patroon op een vast tijdstip wordt uitgevoerd. Vaak bij momenten overgang naar een nieuwe levensfase zoals: geboorte, volwassenheid, huwelijk en sterven.

Er is ook een besnijdenisritueel [het wegsnijden van de voorhuid van de penis rond de eikel] bij jongens die 8 dagen oud zijn. Verder kent men Bar Mitswa als een jongen 13 jaar wordt. Hij moet dan o.a. in de synagoge uit de rol van Jesaja een stuk tekst lezen. Bij de modernere joodse synagogen kennen ze ook Bat Mitswa voor meisje van 12 jaar.

13.  Paragraaf 2.4 : De synagoge: dit is het joodse gebedshuis en leerhuis. Ook wel sjoel [schule] genoemd. Het hoofd van de synagoge is de rabbijn. Elke synagoge heeft een heilige ark [kast]. In die ark staan de thorarollen.

14.  Overeenkomsten tussen Joden, Christenen en Moslims:

-          Monotheïstisch: het geloof in één God.

-          God: 1. Schepper van de wereld 2. Rechter die over het leven van mensen oordeelt, over goed en kwaad 3. Helper, de mens kan vertrouwen op Gods steun.

-          Alle drie ontstaan in het Midden-Oosten.

-          Komen uit elkaar voort: Jodendom>Christendom>Islam

-          Grote invloed op de geschiedenis van de wereld.

-          Abraham is voor alle drie erg belangrijk.

15.  Paragraaf 3.1 : Jezus: jood/rabbi [joodse leraar]; Hij verkondigde dat hij de messias van de joden was.

16.  Jezus wilde het Jodendom veranderen: ziekte was geen straf van God. Er is vergeving mogelijk bij oplichting. Gaf vrouwen maatschappelijk gezien een betere plaats. Hij wilde delen met arme mensen.

17.  Romeinen

De Romeinen hielden Israël bezet. Ze werden gezien als vijanden. De Farizeeën waren joodse wijsheidsleraren die Jezus niet erkenden als messias. Ze waren ook tegen de Romeinse bezettingsmacht. Ze hadden wel alle twee last van Jezus en wilden van hem af. Hij moest sterven. Maar na de dood volgt er opstanding uit de dood [Pasen], Hemelvaart en terugkeer via Pinksteren. De Geest van God komt weer terug op aarde om de mensen te helpen.

18.  Jezus Christus

-          Jezus van Nazareth werd Jezus Christus genoemd.

-          Jezus betekent redder.

-          Christus betekent gezalfde/Messias

-          Dus kun je ook zeggen: Christus Jezus: Gezalfde redder. Dat staat ook een paar keer in de Bijbel zo geschreven. Christus is dus eigenlijk een titel en geen achternaam.

19.  Paragraaf 3.1: Paulus

Paulus heette eigenlijk Saulus, maar toen hij christen werd noemde hij zich Paulus. Hij reisde de hele wereld over. Vooral de landen rond de Middellandse Zee. Hij vertelde over Jezus. Het Christendom werd zo heel groot. De Joodse wetten hoefden ze niet meer te volgen. Dit werd samengevat in het dubbele gebod: Heb God lief boven alles en uw naaste als uzelf!

20.  Paragraaf 3.1: De eerste eeuwen

Het Christendom werd een groot succes. Eerst werden ze nog wel vervolgd onder de Romeinse keizers. In 313 onder keizer Constantijn I, de Grote werd het Christendom staatsgodsdienst. Als je geen christen was kon je geen werk meer krijgen.

21.  Paragraaf 3.3: Christelijke feesten

-          Kerstmis: de geboorte van Jezus

-          Witte Donderdag: het laatste avondmaal van Jezus voor zijn sterven.

-          Goed Vrijdag: het sterven van Jezus op het kruis voor de zonden van de wereld.

-          Pasen: De Opstanding van Jezus uit de dood.

-          Hemelvaart : terug naar zijn Vader.

-          Pinksteren: de Geest van Jezus komt terug op aarde om de mensen kracht te geven.

22.  Invloeden bij het kerstfeest: 25 december was het Romeinse feest voor de zonnegod en de kerstboom komt van het Germaanse winterfeest.

23.  Paragraaf 3.2: Het Christelijke Godsbeeld: Vader, Zoon en Heilige Geest. Ook wel Drie-eenheid genoemd.

24.  Paragraaf 3.3: Geschriften: de christelijke bijbel bestaat uit het Oude- en Nieuwe Testament.

25.  Vier grootste christelijke stromingen:

-          Tot 1054 was het Christendom één christelijke kerk.

-          In 1054 kwam er een scheuring tussen de oosterse- en westerse christenen. Toen kreeg je de Orthodoxe Kerk en de Rooms Katholieke kerk.

-          In 1517 kwam er een nieuwe scheuring tussen de Rooms Katholieke Kerk en wat later Protestanten gingen heten, met Luther, Calvijn en Zwingli als eerste grote leiders.

-          Rond 1900 ontstond in de USA de Pinksterbeweging die nu wereldwijd is uitgegroeid tot een megakerk.

26.  Verschillen tussen katholieken en protestanten:

-          De katholieken hebben meer rituelen, beelden e.d., de protestanten minder tot geen.

-          RKK; geloof en traditie; Protestanten: alleen de Bijbel.

-          RKK sterkere hiërarchie van bovenaf. Protestanten zijn democratischer.

-          Sacramenten: Protestanten hebben er twee: doop en avondmaal [soort eucharistie] en RKK heeft er 7: Doop, Eucharistie,Vormsel,Biecht,Huwelijk,Ziekenzalving en Priesterwijding.

27.  Middeleeuwen

-          Christendom groeit uit tot het enige geloof in Europa.

-          Rond 700 na Christus komt Willibrordus het Christendom in Nederland vestigen.

-          Er werden snel naast kerken ook kloosters gebouwd en er kwamen dus monniken en later ook nonnen.

Leerdoelen:

 

1.      De leerlingen maken kennis met de ontstaansgeschiedenis van het Jodendom, het Christendom en de Islam. Ze kunnen aangeven dat deze drie godsdiensten door hun ontstaansgeschiedenis met elkaar verbonden zijn.

2.      De leerlingen kunnen aangeven wat het Jodendom, het Christendom en de Islam monotheïstisch [geloof in één God] maakt. Ze kunnen tevens aangeven wat verstaan wordt onder een polytheïstische [geloof in meerdere goden] godsdienst.

3.      De leerlingen kunnen aangeven wat de belangrijkste bronnen zijn van het Jodendom, het Christendom de Islam en dat deze bronnen inhoudelijk een aantal overeenkomsten en verschillen met elkaar vertonen.

4.      De leerlingen kunnen aangeven wat de joodse, christelijke en islamitische gebedshuizen en belangrijkste religieuze feest, rust en gedenkdagen zijn.

5.      De leerlingen weten wie beschouwd worden als de stichters van het Jodendom, het Christendom en de Islam.

6.      De leerlingen kunnen met eigen woorden beschrijven dat God in het Jodendom als een meetrekkende (nomaden) god wordt gezien. Een verbondsgod.

7.      De leerlingen kunnen met eigen woorden beschrijven dat God als een drie eenheid wordt voorgesteld: de Vader, de zoon (Jezus Christus) en de Heilige Geest.

8.      De leerlingen kunnen met eigen woorden beschrijven dat moslims uitgaan van de ene God Allah en dat Mohammed zijn profeet is.

 

Groepsopdracht Islam

[Paragrafen: 4.1: Islam;4,2: Islamitisch geloof;4.3: Islamitische geschriften;4.4.: De Moskee].

 

In een groep van 3/4 leerlingen werk je aan een krant over de islam. In deze krant moet informatie over de islam als godsdienst en een actuele discussie die te maken heeft met deze godsdienst. je krijgt in aantal lesuren de tijd om in de klas aan de krant te werken.

Natuurlijk moet je er ook thuis aan werken. Zorg voor goede werkafspraken en noteer ze op achterzijde van dit formulier. Informatie vind je in het hoofdstuk 6 van het boek, internet enzovoort……

 

De krant moet voldoen aan de volgende punten:

-           Minimaal 4 blz. A4 gevuld met tekst, foto’s, interview, puzzel, strip, enz.

-           Nadruk moet liggen op het uitleggen van de belangrijkste punten van de islam als godsdienst.

-           Je schrijft alle teksten in eigen woorden. Dus niet de teksten uit internet uitprinten en opplakken.

-           In de krant moet minimaal één actueel onderwerp rond de islam besproken worden. Leg uit wat de kern van het probleem is en geef ook jullie mening hierover.

-           Geef telkens onder de tekst, foto, puzzel, enz. aan wat de bron is (waar heb je de informatie vandaan gehaald).

-           Geef ook per onderdeel (tekst, foto, puzzel enz.) wie van het groepje het gevonden en verwerkt heeft.

 

Veder kies uit de volgende onderwerpen er minimaal 5 uit en geef je uitleg in de krant:

Profeet Mohamad, Allah, Koran, Vijf zuilen van de Islam, Mekka, Offerfeest, Ramadan, Suikerfeest, Moskee, Imam, Bidden, Besnijdenis, Soenna, Sjaria, Geboorteritueel en Halal eten.